Zo lang de mens bestaat, is vuur zijn metgezel. Waar zouden we zijn zonder vuur? Over de relatie tussen die twee schreef socioloog Joop Goudsblom een beroemd boek getiteld ‘Vuur en beschaving’, in 1992. Goudsblom, inmiddels is hij overleden, toont in zijn werk veel belangstelling voor de lange termijnontwikkelingen van de samenleving. Je kunt met een vergrootglas een klein stukje van de geschiedenis onder de loep nemen, maar ook met een verrekijker naar een lange periode kijken.
Goudsblom is niet de enige. De bekende Israëlische schrijver Yuval NoahHarari, misschien kent u hem, doet hetzelfde in zijn wereldwijde bestsellers ‘Sapiens’ en ‘Homo Deus’. Terug naar ‘Vuur en beschaving’ van Goudsblom. Hij onderscheidt drie ecologische omwentelingen. De eerste omwenteling was de Industriële revolutie van ongeveer 250 jaar geleden. Dan de invoering van landbouw en veeteelt van pakweg 10.000 jaar geleden en tot slot de beheersing van het vuur, ongeveer 500.000 jaar geleden.
Een angstig bestaan
Die omwenteling houdt in dat de mensen met vuur leren omgaan. In de spreekwoordelijke oertijd leidt de voorloper van de homo sapiens een angstig bestaan. Hij moest voortdurend op zijn hoede zijn. Overal doemden gevaren op. Waren het geen roofdieren, dan wel sluipende reptielen. Hij zocht, net als de huidige apen, een veilig heenkomen in bomen of grotten. Net zoals in Australië nu, waren er voortdurend bosbranden, die werden veroorzaakt door blikseminslagen en vulkaanuitbarstingen.
Alle dieren, dus ook de voorloper van de mens, waren doodsbang voor de allesverwoestende kracht van vuur. Geleidelijk aan durfden sommige moedige of roekeloze voorlopers van de mensdichter bij het vuur te komen. Terugkijkend was het een proces van toenadering zoeken en afstand nemen. Heel geleidelijk leerden ze het vuur te benutten. Als ze het koud hadden, dan konden ze zich eraan warmen; als de zon onderging, dan gaf het licht; maar het belangrijkste was nog wel dat vuur hen veiligheid bracht. Door dicht bij het vuur te zitten, hielden ze de wilde beesten op afstand.
Vuur nam gaandeweg een centrale plaats in
Het gebeurde dat iemand een brandende tak opraapte en meenam naar zijn schuilplaats. Zijn soortgenoten moeten vol verbazing zijn geweest. Vuur was voor hen een magische kracht. Maar na een poosje ging het weer uit. Weg magie. Er gingen vele duizenden generaties overheen voordat mensen het vuur altijd in bezit kregen. Ze zorgden dat er voldoende hout was om het te voeden. Op een gegeven moment konden ze het zelf maken. Stammen hadden vuurmakers.
Mensen ontdekten ook andere toepassingen van vuur. Zo kwamen ze erachter dat oneetbare knollen wel te verteren waren als ze een poosje in de vlammen hadden gelegen. Gaandeweg breidde de kennis zich uit. Ze leerden koken op vuur. Ook vlees bleek gebraden een stuk malser. Voordeel was ook dat ze veel meer soorten voedsel tot hun beschikking kregen. Ze hoefden zich niet de hele dag te bekommeren over het gebrek aan voedsel. Dat maakte hun handen vrij om gereedschappen te maken, spelletjes te spelen of oorlogen te voeren.
Zo’n 10.000 jaar geleden vestigden de mensen zich in dorpen. Ze stopten geleidelijk aan met jagen en verzamelen en gingen op een vaste plek landbouw en veeteelt bedrijven. Dat was de basis van het moderne bestaan. Vuur nam daarin een centrale plaats in. Het was de energiebron van bakkersovens, van smederijen, badhuizen, keukens en haarden in primitieve woonhuizen. Maar ook van fakkels en olielampen die licht boden in de duisternis en van rituelen, crematies en offerfeesten. Vuur was niet meer weg te denken in de samenleving.
Boven alle dorpen en steden kringelden rook naar boven. Het was een teken van leven. In het industriële tijdperk van stoommachines en steenkool nam de rookontwikkeling zelfs schrikbarende vormen aan.
Het vuur is de drijvende kracht achter de menselijke samenleving
Het vuur is de drijvende kracht achter de menselijke samenleving. Dat heeft Joop Goudsblom in ‘Vuur en beschaving’ overtuigend beschreven. Zonder vuur waren we niet geweest waar we nu zijn. Nog steeds hebben mensen het monopolie op vuur. Er is geen enkel ander wezen dat het vuur beheerst, laat staan in eigendom heeft.
Toch sta je er tegenwoordig niet vaak meer bij stil. Vuur raakt steeds vaker uit beeld. De kolenkachel werd vervangen door de gaskachel; daarin zag je nog vuur branden. Maar in de radiotoren van de centrale verwarming is geen vlam meer te zien. Bij vloerverwarming, wat nu in zwang is, zie je zelfs de verwarmingsbuizen niet meer. Onze kooktoestellen hebben een gelijke ontwikkeling doorgemaakt: het kampvuur werd via een lange omweg een gasfornuis. En het gasfornuis een inductiekookplaat.
Het menselijk verlangen naar vuur laat zich niet zo gauw doven
In steeds meer huizen is geen vuur te bekennen. Het beroep van brandweer is gedoemd tot uitsterven. Zijn hoop is gevestigd op stormen en ontploffende elektrische auto’s. Toch zijn veel mensen nog gehecht aan vuur. Zittend rond het kampvuur, de barbecue of de open haard, laven we ons aan de geborgenheid die ook onze voorvaderen hebben gevoeld. Ook het belang dat de duindorpen tijdens de jaarwisseling hechten aan vreugdevuur komt niet uit de lucht vallen. Kom niet aan ons vuur; anders kom je aan ons, is de boodschap.
Het zou een kleine ecologische omwenteling zijn, maar het menselijk verlangen naar vuur laat zich niet zo gauw doven.